Issue 12: Sociale mix

In veel solidariteitspraktijken wordt een gezonde sociale mix van diverse mensen in de doelgroep gezien als een belangrijke voorwaarde. Waar moet je als professional op letten om zo'n sociale mix te realiseren? Welke vragen moet je je stellen?

Sociale mix in de praktijk

In heel uiteenlopende domeinen van het alledaagse samenleven vinden directe betrokkenen, praktijkwerkers en beleidsmakers ‘sociale mix’ een belangrijke randvoorwaarde om te kunnen spreken van een succesvolle praktijk waarin solidariteit in diversiteit bewerkstelligd wordt. In vele gevallen komen pogingen om sociale mix te realiseren zelfs helemaal centraal te staan in de doelen van stakeholders. In de arbeidssector zijn vele professionele interventies bijvoorbeeld gericht op ‘evenredige arbeidsdeelname’. In de sport- en vrijetijdssector noteren we zowel bij bestuurders van verenigingen als bij beleidsmedewerkers een verlangen om een afspiegeling te zijn van de buurt- of stadsbewoners. Zowel in buurten als in scholen, zien we dan weer pogingen om concentraties van mensen met een migratie-achtergrond tegen te gaan en een ‘gezonde’ sociale mix te bewerkstelligen. Om daartoe te komen, zetten professionals in op het aantrekken van doelgroepen, het wegwerken van toegangsdrempels, de toewerken naar streefcijfers of een contingentering op basis van bepaalde eigenschappen.

Een interventieperspectief op sociale mix

Vanuit het DieGem-perspectief op solidariteit in diversiteit, vinden we het cruciaal om professionele interventies die gericht zijn op sociale mix op twee essentiële punten te bevragen. Een eerste belangrijke vraag heeft betrekking op de mensen tussen wie sociale mix bewerkstelligd wordt. Is het ons doel om meer allochtonen in onze werkingen te krijgen? Ervaren we een tekort aan middenklassers? Of zijn we bang dat bepaalde groepen oververtegenwoordigd geraken? Een tweede, daaraan gerelateerde vraag richt zich op het doel van sociale mix. In sommige gevallen zit het verhogen van de sociale mix namelijk ingebed in een logica van solidariteit; in andere gevallen is juist het tegendeel waar. 

Tussen wie willen we een sociale mix bewerkstelligen?

Eén van de uitgangspunten van DieGem is dat we op vele plaatsen in Vlaanderen, zeker in de grote steden, samen leven in superdiversiteit. Terwijl we in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw nog behoorlijk homogene groepen van ‘gastarbeiders’ ontvingen uit een beperkt aantal landen rond de Middellandse Zee, komen migranten nu uit alle hoeken van de wereld. Spraken we vroeger nog over etnische minderheden met een welomschreven profiel, dan moeten we het nu hebben over een ‘superdiversiteit’ aan herkomstlanden, moedertalen, migratiemotieven, religies en burgerschapsstatuten. Zo prijken in de top tien van de herkomstlanden niet alleen Nederland, Marokko, Turkije, Spanje en Frankrijk, maar ook Polen, Roemenië, Bulgarije, Irak en India. Sommige migranten hebben hun land verlaten uit schrik voor oorlog of repressie; anderen willen een paar jaar hard werken om met de spaarcenten in eigen land een zaak op te starten. Sommigen hebben zich opgewerkt tot de middenklasse; vele anderen leven in armoede. 

In een superdiverse samenleving zijn de te overbruggen verschillen voor solidariteit alleszins meervoudig en multidimensionaal. In professionele interventies die gericht zijn op het verhogen van de sociale mix, moet deze meervoudigheid en multidimensionaliteit een plaats krijgen. Verschillende cases maken namelijk duidelijk dat inzetten op slechts één dimensie van superdiversiteit het gevaar inhoudt dat je andere, belangrijkere dimensies over het hoofd ziet. Het feit dat je mensen met heel verschillende achtergronden in je werking hebt, betekent nog niet dat je geen mensen uitsluit. Zo wordt in verschillende cases opgemerkt dat er wel een etnisch-culturele diversiteit is, die zich uit in een heel scala aan herkomstlanden, religies en moedertalen, maar dat er op socio-economisch vlak een eerder homogene groep van armen of middenklassers wordt aangesproken (zie ook kwestie 1). Vaak zien we dat groepen met een sterke positie in de samenleving zich kunnen onttrekken van plaatsen met veel diversiteit en dat ze dit ook doen. Dit roept de vraag op of solidariteit in diversiteit een taakstelling is van de meest kwetsbaren in de samenleving, samen met een groep meer kansrijken die zich als vrijwilliger of professional achter hetzelfde project scharen. Of gaat het eerder over de gehele samenleving die bij de totstandkoming van solidariteit in diversiteit betrokken kan worden?

Sinds begin jaren 1990 veranderde het leerlingenbestand van Mater Dei sterk. Volgens de meest recente GOK-cijfers spreken 56 procent van de kleuters en 55 procent van de leerlingen van de lagere school thuis een andere taal dan het Nederlands. Het gemiddelde van de Leuvense scholen op deze indicator bedraagt 17 procent. In één klas zitten leerlingen (met ouders) uit de Filippijnen, Nepal, Ghana, Marokko, Turkije, Kongo, Eritrea, Pakistan, Polen, Burundi, Vietnam, Indië en België. Ondanks de enorme diversiteit aan herkomstlanden en moedertalen, vinden vele betrokkenen het noodzakelijk om, zowel op het niveau van de school als op niveau van de stad, werk te maken van een betere sociale mix. Doel is dan niet om de etnisch-culturele diversiteit te verhogen, maar om te zorgen voor een betere verdeling van rijken en armen over de verschillende Leuvense scholen. Waar in 2012 gemiddeld 17 procent van de leerlingen in een Leuvense school een studietoelage aanvroeg, was dat voor de kleuterschool van Mater Dei dubbel zo veel. In de lagere school vroeg zelfs 52 procent van de leerlingen een studietoelage aan. Voor de meeste betrokkenen is deze geconcentreerde armoede de grootste uitdaging voor de school, en niet de etnisch-culturele diversiteit of de meertaligheid van kinderen en ouders.
Voor vele Chiro’s is het niet evident om de toenemende diversiteit in hun buurt te vertalen naar hun ledenbestand. Zelfs als een groep etnisch-cultureel gemengd is, blijft de vraag of er geen bepaalde socio-economische klasse uit de boot valt. Als kinderen met een migratie-achtergrond doorstromen naar de leiding, blijken zij meestal te behoren tot de middenklasse. Vaak wordt aangehaald dat de etnisch-culturele diversiteit wel groot kan zijn, maar dat Chiro desondanks voornamelijk een middenklasse-aangelegenheid blijft. Chirojeugd Vlaanderen zet daarom hard in op het inclusief maken van de vereniging als geheel. Dit streven vertaalt zich in de groepen naar een sterke inzet op toegankelijkheid. Men maakt werk van een groep waarin iedereen zich thuis kan voelen. De leiding doet huisbezoeken bij het begin van het Chirojaar. Om zoveel mogelijk leden op de activiteiten te krijgen; versturen ze niet enkel brieven, maar ook sms’jes. Chirokleren zijn vaak niet verplicht en de financiële bijdragen worden in stadsgroepen doorgaans zo laag mogelijk gehouden. Hierbij speelt de overtuiging dat minder bemiddelde kinderen even veel recht hebben op spel als middenklasse-groepen.

Met welk doel willen we sociale mix bewerkstelligen?

Men mag er niet van uitgaan dat professionele interventies die inzetten op sociale mix per definitie een stap zijn in de richting van solidariteit in diversiteit. In heel uiteenlopende gevallen wordt sociale mix als doel naar voor geschoven, zonder praktijken van solidariteit te bewerkstelligen. In sommige gevallen maakt sociale mix zelfs deel uit van een strategie van desolidarisatie. Zo merken we in verschillende cases dat een poging wordt ondernomen om een bepaalde etnisch-culturele groep niet te laten overheersen om claims op culturele erkenning van minderheidsgroepen niet te moeten valoriseren. In andere cases wordt sociale mix gepropageerd om autochtonen in de meerderheid te laten. Zo kunnen autochtone jongeren zich ‘thuis’ blijven voelen op een plaats en hoeven de overheersende normen en waarden, structuren en professionele interventies niet fundamenteel getransformeerd te worden (zie ook kwestie 6).

Uiteraard vinden we in onze praktijkenbank ook voorbeelden van cases waar de inzet op sociale mix integraal deel uitmaakt van een strategie om solidariteit te bewerkstelligen. Daarachter kunnen verschillende logica’s schuilgaan. In het eerste voorbeeld hieronder zien we dat sociale mix wordt ingezet om een brede waaier aan vaardigheden tot stand te brengen. In een collectief woonproject, dat sterk steunt op interdependentie als bron van solidariteit, is het cruciaal om heel uiteenlopende competenties aan boord te hebben. Sociale mix is dan het logisch gevolg van een vraag naar complementariteit. In het tweede voorbeeld zien we dat sociale mix wordt ingezet om de heersende normen en waarden in vraag te stellen. Op die manier wil Chirojeugd Vlaanderen een transformatieproces op gang brengen dat uitsluitingsmechanismen tegengaat. In elk van deze cases is sociale mix op zich dus niet de motor van de solidariteit, wel de manier waarop er met die mix wordt omgegaan. Om die reden moeten professionele interventies gericht op het verhogen van de sociale mix niet alleen bevraagd worden op de meervoudigheid van kenmerken die er toe kunnen doen, maar ook, sterk gerelateerd daaraan, aan de bewegingsredenen om mensen met heel uiteenlopende achtergronden bij elkaar te brengen.

In de visie van Leeggoed staat het mixen van verschillende profielen gelijk aan het mixen van verschillende capaciteiten. Zodoende betekent de mix aan bewoners ook een mix aan mogelijkheden om bij te dragen aan het project en het solidair samenleven. Omdat solidariteit pas ontstaat omwille van diversiteit, streeft de groep naar complementariteit op verschillende vlakken, zoals beschikbare hulpbronnen, tijd, competenties, sociale netwerken en financiële middelen. Of in de woorden van een bewoonster: “als we allemaal gelijk zijn, wat kan elkeen dan bijdragen aan het project?”
BINT is een animatorenproject voor Brussels meisjes. Doorheen het proces dat BINT heeft afgelegd, zien we belangrijke vragen rijzen over de doelstelling van het project. Wil Chirojeugd Vlaanderen een groep moslimmeisjes klaarstomen om leiding te worden in Brusselse stadschiro’s? Wil ze hen toeleiden naar het reguliere jeugdwerk dat kampt met een leidingstekort? Of is Chirojeugd Vlaanderen bereid om de organisatie in haar geheel - en Chirogroepen in het bijzonder - aan de hand van het BINT-project na te laten denken over de positie van diversiteit binnen de Chiro-structuren en –tradities, bijvoorbeeld via ontmoetingen tijdens vormingsmomenten? Meer algemeen gaat het in dat laatste geval niet enkel om de vraag hoe kinderen en jongeren kunnen toegeleid worden naar Chiro, maar vooral hoe Chiro kan bijdragen aan de deelname van kinderen en jongeren aan de samenleving.